8 juni 2008. Parijs-Roubaix, de hel van het noorden.
De natte droom van elke would be Flandrien. Zondag 8 juni
2008 was het zo ver. Tweejaarlijks wordt de toerversie
georganiseerd door de vrienden van de Noord-Franse kassei,
de VCR.
Bij de voorinschrijving fiets(t)ers
vanuit heel Europa, onder hen 65 Duitsers,210 Engelsen, 10
Schotten, 10 Oostenrijkers, 6 Denen, 900 Fransen, 1 Ier, 3
Hongaren, 2 USAen, 50 Zwitsers, 1 Portugees, 14 Zweden, 190
Nederlanders, 240 Italianen, 1 Aussie, 1 Canadees, 6 Noren,
1 Luxemburger, 1 Monegask, 289 Belegen en ik, nr 57.
Afspraak in Roubaix , zaterdagnacht 1u,
Vélodrome, tevens aankomstplaats x aantal uren later.
Vandaar gaat het per fietsbus naar het vertrekpunt Cambronne
Les Ribbecourt. Van nachtrust is geen sprake, de twee
uurtjes rust op de bus zijn de eerste en tevens de laatste
voor de komende opdracht. Op deze manier van organiseren
kost mij de deelname 58 euro, kasseitrofee inbegrepen, de
deelname via de Nederlandse Ssport Vereniging Le Champion,
met overnachting, bedroeg liefst 225 euro;. Een toertocht
met 255km tussen vertrek- en aankomstplaats vereist altijd
enige improvisatie als je solo rijdt.
Op de vertrekplaats is het om 4 u ’s
morgens al een drukte van jewelste met arriverende,
vertrekkende en zich klaarmakende deelnemers. Fiets van de
bus, deelnemerspakket opgehaald en om 4u30 vertrek ik in het
spoor van tientallen rood en wit lichtjes.
Fietsers met sandalen, trekkers met hun
tentje?, mountainbikers, dikke en dunne, idioten zonder
licht en zonder helm. Een amalgaam van avonturiers tsunamiet
zich richting aankomst.
In tegenstelling tot wat je zou denken
zijn de eerste 100 kms, de prelude naar de kasseien niet zo
vlak als een biljart maar zacht glooiend, vergelijkbaar met
Hagelandritjes e.d. Bilzenclassics. Genieten, zo urenlang
door weidse graanschuren, typische Franse dorpjes van één
straat. Geen geluid, enkel de nachtegaal, koekoek of
snorrende wielen verbreken de stilte. Anderhalf uur zit ik
in het wiel en hou het dan voor bekeken, de solo wenkt.
Eerste bevoorrading is Borain, 82 km. Een
overvloed aan bevoorrading, nog nooit gezien. Een tafel van
30m volgepakt met hopen koekjes, bokkenpootjes, stukken
chocola, appelsienen, bananen, drank a volonté, chocmelk,
koffie, thee, sportdrank sans limit. Tientallen medewerkers,
om ter vriendelijkst. Reparatieteams van 3 man sterk.
Perfect.
Pavé de Troisvilles is de eerste van in
totaal 28 kasseistroken, allé hop, we beginnen eraan. In het
midden en buzze geven maar. Probleem, iedereen doet het zo
en als het dan een twijfelaar is met z’n voetje uit de
pedalen om vooral geen evenwicht te verliezen dien je onder
of boven passeren is gezien de slechte staat van de
kinderkoppen soms risky maar doenbaar. De derde strook Pavé
de Quiévy, 3700 m, ligt er ronduit desastreus bij en dat ze
licht hellend is maakt de zaak er niet beter op; Tien
centimeter modder bovenop de stenen, links val er één,
rechts liggen er twee, iedereen van de fiets. Een dappere
die het er toch op waagt slaat tien meters verder met z’n
klos tegen de grond. Dit stuk is wel een uitzondering en
voor de rest is het allemaal doenbaar met dank aan het weer.
Voor gevallen drinkbussen en wegvliegende
lichtjes stopt niemand, wat maakt dat ik op het einde van de
dag 2 koplampen en een achterlichtje rijker ben. Op 120 km
de tweede bevoorrading in Solesmes. Tussen de bevoorradingen
in zijn er gewoonlijk een vijftal kasseistroken met een
totaal afstand van een tiental kms. Derde stop, 160 km. is
in de schaduw van de alom bekende mijnschachten aan de voet
van het bos van Arenberg.
De geklasseerde met slagbomen afgesloten
2.400m lange kasseistrook neem ik langs de rechterkant op
het zwart grintpad. Het zicht van de om de zoveel meter
lekke banden vervangende medemens ontneemt mij de goesting
om ook deze strook met kasseien als plaveien, met fris uit
de kluiten onkruid te bevlammen. Ook mijn rug die al heel de
dag signalen van ’t is al genoeg uitzend, noopt mij tot
rustig aan. Nog 100 km te gaan.
Beuvry La foret, vierde bevoorrading op
188 km. De vermoeidheid en het tekort aan slaap beginnen te
wegen. Maar het zonnetje priemt door het wolkendek en mijn
arm- en beenstukken kunnen uit. Mijn Dianeke belt mij, zij
heeft een telefoonabonnement en kan mij bereiken, ik met
mijn prepaid kaart kan niet bellen vanuit het buitenland,
zo, weeral iets bijgeleerd. De regio oogt armoedig, de
deelnemers krijgen zombieallures, een Engelsman, herkenbaar
aan zijn bleek vel en gedateerde fietskleren excuseert zich
omstandig omdat hij mij op de kasseien ophoudt met zijn
slakkengangetje. Tot in de dood een gentleman die gasten.
In Cysong, vijfde stop, 228km, kap ik met
mijn laatste krachten een paar coca’s, geen witte lijnen
maar zwarte vloeibare, achterover, eet mijn laatste
sandwiches en attaqueer de Gilbert Duclos-Lasalle, dokkerdok
richting laatste uitdaging,het Carrefour De l’Arbre en de
stenen van Hem. Veel volk, dagjesmensen, volgers, elke
uitgewoonde dappere aanmoedigend.
10 na zes, ik rij het ovaal van de
vélodrome op onder toejuichingen en gejuich als een echte.
Het doet deugd, het zit erop. De douches en de fotostand,
jammer, heb ik gelaten voor wat ze zijn enkel mijn trofee,
een minikassei haal ik op en moe als een hond zoek ik de weg
naar huis, richting douche en patatjes. Zelden zogoed en zo
vast geslapen als die nacht.
Bij deze ontzeg ik iedere fietser die zich
het predikaat Flandrien toeeigent het recht deze term te
gebruiken zonder éénmaal deze klassieker gereden te hebben.
O ja, geen lekke band, geen schade aan de fiets en enkel
gededderde polsen. Bij leven, welzijn en goed
weer afspraak binnen twee jaar.
|