wielerklassieker verslag
Luik-Bastenaken-Luik, 245 kilometer |  Quirijn Teunissen |

Ze heette Celeste..

|  publ. 13 aug 2011  |
 

2011. ‘Geen gat!’, hoor ik iemand achter me hijgen. Te laat: mijn voorganger kijkt wie er in hemelsnaam zo hard rijdt, en op het moment dat hij dit doet wappert ‘ie er af. De man in het laatste wiel wappert met hem mee. Ik moet alle zeilen bijzetten om het gat dat valt dicht te rijden. Het is zaterdagmiddag en we rammen met zestig in het uur naar Luik. Op kop zit de duivel, gehuld in het roze. Daarachter hangen nog 6 man ondersteboven op de fiets zichzelf pijn te doen om te kunnen volgen. En de dag is al zo makkelijk geweest..

’s Ochtends om kwart voor zeven tillen we de fietsen van de auto. De muziek die bij de start gedraaid wordt schalt door de vroege Luikse ochtend. De verschillende weerberichten konden het in aanloop naar Luik-Bastenaken-Luik 2011 niet eens worden over de temperatuur die het zou worden. Deze zou ergens tussen de 12 en 20 graden uit moeten komen. Wel was er overeenstemming over de neerslag: nul millimeter in combinatie met nul procent kans op neerslag. Ik vraag me af wat de vele druppels die uit de lucht vallen dan zijn. Hoe dan ook: nat is het, en koud ook.

M’n maat en ik wensen elkaar succes  alvorens op te stappen. Rustig warm draaiend peddelen we Luik uit. Anders dan vorig jaar, toen er veel wegwerkzaamheden waren, gaat dit erg makkelijk. Het heerlijke ontbijt dat Jean en Annemarie ’s ochtends voor ons hebben verzorgd is goed gezakt, en we draaien rustig richting Cote d’Embourg. Aan de voet van deze eerste col van de dag houdt het op met zacht te regenen, wat het zicht niet beter maakt. Ik dreig ingesloten te raken tussen een groep en de berm. Ik heb geen zin in valpartijen en wil in m’n eigen tempo klimmen, dus laat me uit de groep zakken om er links voorbij te kunnen gaan.  Ik meen in m’n ooghoek het witte regenjasje van mijn maat te zien volgen. We zijn redelijk snel boven, waarna ik me omdraai om te vragen hoe zijn eerste klim is gegaan. Dan zie ik pas dat het totaal iemand anders is. Gezien de slagregens, de temperatuur en onze eerdere afspraken wacht ik maar niet, wellicht komen we elkaar later op de dag nog tegen. Kilometer negen, vanaf hier is het ieder voor zich..

De afdaling richting de Chambralles is in de regen zeker niet zonder risico’s. De renner voor me snijdt de bochten scherp aan, eigenlijk scherper dan ik op deze gladde weg aandurf. Ik hoor geschreeuw in de bocht die komt, en gelukkig rem ik af. Ik draai naar links en zie iemand tegen een huis gekwakt liggen. Het ziet er verre van goed uit. Eén van renners die er naast staat zoekt naar zijn telefoon om een ambulance te bellen. Je ziet de schrik bij de overige renners om het hart slaan. Er wordt gelukkig minder risico genomen in de verdere afdaling.

Aan de voet van de Chambralles is het een gejammer van derailleurs. De steile aanloop vergt het nodige geschakel, en dit gaat niet zonder slag of stoot. De gelukkigen kunnen niet op tijd terugschakelen en moeten afstappen. Veel van de minder gelukkige renners moeten direct uit het zadel om zichzelf veel pijn te doen terwijl zij naar boven fietsen. Wat een heerlijke col is dit toch. In de eerste bocht naar rechts ga ik ook staan, omdat de kans op stilvallen nu wel heel significant wordt. Ik probeer mijn ademhaling onder controle te houden, en in een vlak tempo naar boven te rijden. Uiteraard lukt allebei niet. Eindelijk draaien we boven tussen de huizen door de open vlakte in. Op naar de eerste stempelpost!

Over mooi glooiend terrein rijden we richting de eerste stop in Champ de Harre. Hier aangekomen is het bijna niet meer aan te bibberen. In het dal was het minder dan 10 graden, wat in combinatie met de regen en het niet aan hebben getrokken van een lange broek (het zou immers 20 graden worden) flink koud is. Stempelen en snel weer op de fiets, hopen dat het warmer wordt. De eerste vervolgkilometers lopen langzaam naar beneden. Trillend als een rietje in de wind hou ik m’n stuur vast. Het begrip ‘kou’ krijgt een nieuwe dimensie voor me.

Terugdenkend aan dit deel van de koers zit ik aan het einde van de rit met brandende benen in het tweede wiel. Ik zie de ketting voor me op de 11 vliegen. ‘El diablo!’, ik weet het zeker. De roze flits voor me geeft nog meer gas. Nog 25 kilometer naar Luik, en m’n lijf staat in de fik. Dat ik het ’s ochtends zo koud heb gehad is nu niet meer voor te stellen. Ik probeer de rest van de dag voor mezelf samen te vatten, om even afgeleid te zijn van de verzuring. Nog 24 kilometer. Ik denk terug aan het stuk parcours na de eerste stop...

Halverwege de ochtend rijden we door Manhay heen, en ik ben inmiddels gelukkig iets minder bevroren. We komen nu op het lekkere stuk parcours, waar de hellingen gelijkmatig zijn en de afdalingen breed. Ik begin me behoorlijk sterk te voelen, en zet er een tandje bij. Met een mooi groepje rijden we de verschillende cols over, elkaar aanvullend en overnemend. Oostwaarts richting rivier. Er volgen een paar heerlijke lange afdalingen, waarvan ik vind dat we meer door kunnen rijden dan gebeurt. Ik ga waar het kan langs de kop van ons groepje, en duw me neus op het stuur. Als een volleerde slang kronkelen we de cols af. Er volgt een vlak stuk, waar even tijd voor eten en bijpraten is. ‘Het is lekker dalen achter jou’, hoor ik naast me. ‘Tsja, als je niet altijd even hard omhoog kan, dan in ieder geval maar wel hard naar beneden’, grap ik terug. De nodige reepjes en gelletjes worden naar binnen gestopt, de temperatuur lijkt te stijgen en er wordt her en der gelachen. Best een aardige hobby, dat fietsen.

Onze groep weet tot een ontploffing op de Wanne bij elkaar te blijven. Hier begint het weer te spetteren en als de weg op begint te lopen knalt het hele zooitje uit elkaar. Er wordt geparkeerd, getracht te versnellen en er worden pogingen ondernomen om rustig omhoog te draaien. Niet alle varianten worden even succesvol volbracht. Zelf heb ik het idee dat er iemand bij me achterop zit. Ik schakel ver terug, en kan niet lichter. Vervelend genoeg kan ik ook niet harder, en moet ik zelfs alle zeilen bijzetten om niet veel zachter te gaan. Deze col is me wel eens beter afgegaan. Hij lijkt dit jaar ook wel vele malen langer dan normaal. Ik trek de conclusie dat dit is waar men het woord ‘harken’ voor heeft uitgevonden.

Volgens mij is de Wanne mijn tussentijdse breekpunt geweest’, bedenk ik me terwijl Lucifer die middag de laatste kilometers van het parcours onverstoorbaar wegbeukt. Ik kijk of ik hoorntjes onder de helm vandaan zie komen. Dit is niet het geval. Ook zie ik geen drietand. Wel hoor ik achter me 5 mannen kronkelend op de fiets zitten. Onder de bagger van alle regen, zwart van de olie op het wegdek, grauw van de kou die eerder op de dag geleden is. Onze locomotief heeft nergens last van. Het tenue is nog steeds smetteloos roze, de benen strak, bruin en schoon. Het meest zorgwekkende vind ik de snelheid die deze produceren. Hoe anders was deze eerder die dag op de Stockeu geweest, en ik probeer het voor de geest te halen.

Nog vóór de lunch komen we bij de stop op de Wanne. Ik ga als een ijsklomp de hierop volgende afdaling in. Deze afdaling is moeilijk, technisch, glad en nu ook ijskoud. Voor me zie ik iemand de bocht missen, en doorschieten op het bospad. Verderop wordt een boer verrast met een onaangekondigd bezoek van een andere renner die de bocht niet houdt. Ik ga vierkant naar beneden, huiverig dat ik door de regen, de scherpe bochten, de snelheid en mijn gebibber onderuit zal gaan. Het laatste rechte stukje weg en gelijk de scherpe draai naar rechts, de Stockeu op.

Ik ploeter me een weg omhoog, en heb meer moeite met de col dan ik ooit gehad heb. Krakend hark ik me naar boven, en ben blij als ik het koperen beeld van Koning Merckx naast me zie opduiken. De weg vlakt wat af, en ik wil graag opschakelen. Mijn benen zijn hier minder enthousiast over, en staan dit dan ook niet toe. Langzaam peddel ik maar door, en vraag me af of er een einde aan de col zit. Het extreem steile stuk is geen pretje, maar het net iets minder extreem steile stuk gaat me ook niet gemakkelijk af. Eindelijk gaat de weg lichtjes naar beneden. We draaien richting het noordwesten, om voor de één na laatste keer te stempelen.

Het stuk parcours dat volgt hakt er flink in. Iedereen is koud, nat en doodstil. We gaan omlaag, en weer omhoog. Deze tegengestelde bewegingen herhalen zich nog een aantal keer, waarbij vooral de weg omhoog niet met veel enthousiasme wordt verwelkomd.

Bij de stop in Champ de Harre is het flink druk. Snel de bidons vullen en een klein stukje lopen. De benen zijn weer wat losser, en ik spring op de fiets. Ik verlang naar m’n warme trainingsbroek en vest, en besluit gas te geven. Ik weet dat ik overwegend zal afdalen richting de Redoute. Hier nog even spartelen en dan een rustige lange afdaling naar Luik. Vooral naar dit laatste kijk ik uit, nog niet wetend wie daar de kop zal nemen.

Via Aywaille rijden we zigzaggend tussen het verkeer door richting de Redoute. Ik voel me inmiddels weer goed, en heb zin in deze laatste klim. De berg ligt me, en ik ken haar goed. We draaien op de rotonde links, slaan rechtsaf, het water over, links en meteen rechts, worden bijna ondersteboven gereden door een auto, nemen nog een slokje, gaan iets omlaag en dan begint de pijn. Voorzichtig loopt de weg op tot aan het viaduct. Voor de draai naar rechts staat een groepje renners. Zij roepen dat ze vrezen dat ze andere renners ophouden met hun zigzaggende gespartel, en daarom wachten tot we voorbij zijn. Ik kijk naar de omhoog lopende weg en kan me hun angst voorstellen. Voorzichtig draai ik door tot de bocht naar links. Er worden foto’s gemaakt en ik krijg een briefje in m’n achterzak gestopt. Ik besluit dat dit niet het moment is om te lezen, en peddel verder. Op het steile stuk ga ik staan, en zie een bordje ‘Fotograaf!’ staan. Ik probeer deze tussen de zwarte sneeuw te ontwaren, maar dat lukt me niet. Als de weg afvlakt zie ik in de verte nog een fotograaf staan. We draaien links en ik ga nog een keer staan om aan te zetten. Ik krijg niets mee van de fotograaf, van de vele malen op het wegdek geschreven aanmoedigingen voor de koning van het wielrennen Gilbert, van de regendruppels of van het publiek. Draaien en bijten, dat is waar ik me op richt. Dit werkt goed, want de pijn neemt af en ik ben boven. Een stempel, een slok, een sms aan m’n maat, *klik* *klik* in de pedalen en op naar de finish.

We dalen lekker door, maar helaas breekt onze groep bij een voorrangsweg. Ik laat een auto met een bumper die me harder lijkt dan ik ben voor, en probeer vervolgens aan te sluiten. Door de wind lukt het me niet om terug te rijden , en er rest mij niets dan gespartel. Tot ik gezoem achter me hoor. Een tweede treintje renners, en één die harder gaat! Ik haak in, en kijk langs de trein naar de renner op kop. Het tenue is strak roze en brandschoon, de benen slank en bruin. Lange blonde haren komen onder de helm vandaan. Nimmer heb ik 8 volwassen, goed getrainde mannen zichzelf zo’n pijn zien doen om het wiel te houden. Ik schuif door in de trein, en kom halverwege te zitten. Iemand achter me gromt naar degene voor mij dat hij dicht in het wiel moet blijven van zijn voorganger. De waarschuwing komt te laat, en hij dwarrelt uit ons treintje, samen met de renner in het laatste wiel. Ik moet mijn tanden nog dieper in het stuur bijten om het ontstane gat dicht te rijden, maar dit lukt uiteindelijk wel. Of ik hier blij mee ben weet ik niet.

Ik vraag me af hoe het zou zijn om de kop over te nemen van de duivel in het roze. Helaas zal ik dit nooit weten, omdat ze zo’n enorme snelheid blijft ontwikkelen. Haar blonde haren golven in de wind, en ze zit volmaakt stil op de fiets. Alleen haar benen draaien verwoestend rond. Achter haar zitten 6 man ondersteboven, achterstevoren, roepend om hun moeder, op de fiets. *Klik* op de 11 zet ze nog eens aan. Ze is harteloos, wreed, brandschoon, onbarmhartig, de beste, een beul, het strakst gesoigneerd van alle deelnemers, meedogenloos en fantastisch. Ik probeer van de pijn te genieten, terwijl mijn lichaam in de fik staat. Wat een geweld!

Binnen een mum van tijd zijn we in de stad. De verkeerslichten eisen een lagere snelheid, en langzaam hoor ik mijn mederenners weer ademen. De roze satan heeft nergens last van, en zit doodstil op de fiets. We draaien door de stad richting finishboog. De muziek verwelkomt ons bij binnenkomst. Ik kijk naar de kaderplaatjes van mijn mederenners en van onze beul. ‘Dank je wel voor het thuisbrengen, Celeste’, zeg ik. De ruit van het hotel bij de start laat het spiegelbeeld zijn van 6 renners die hijgend over hun stuur staan. Ik denk dat geen van hen behoefte heeft aan een vervolgafspraakje.